Gijs van Hensbergen: Gaudí


 

Voorwoord

 

 

Weinig kunstenaars hebben ons beeld van een stad zozeer gevormd als Gaudí. En weinig architecten zijn zo emblematisch gebleken voor hun cultuur. Gaudí, Barcelona en Catalonië waren, en zijn nog steeds, voor eeuwig met elkaar verbonden.

De reputatie van Gaudí heeft zich geleidelijk aan verspreid en men kan stellen dat hij de beroemdste architect ter wereld is. Gaudí’s architectonische erfenis is befaamd in Japan en Korea, in Duitsland en in Latijns Amerika. Een Japanse bewonderaar merkt op dat zijn werk in Japan in musea te zien zou zijn, terwijl het in Barcelona nog steeds onderdeel vormt van het stadsbeeld. Misschien ligt de kern van Gaudí’s aantrekkingskracht juist in zijn toegankelijkheid. Zijn werk is soms van een Disney-achtige vulgariteit, maar in de beste gevallen is het zowel sensueel als uiterst simpel. Kunst voor iedereen, zowel overvloedig als menselijk. En zijn architectuur is opnieuw in trek.

Gaudí is een figuur van deze tijd; holistisch, spiritueel en hoogst origineel. Hij was een ecologist: hij gebruikte gebroken tegels, aardewerk, kinderspeelgoed, oude naalden uit textielfabrieken, metalen banden om katoen op te binden, springveren matrassen en de uitgebrande bekleding van fabrieksovens om zijn gebouwen te creëren.

Als een twintigste-eeuwse Leonardo, is Gaudí de apotheose van de kunstenaar als uitvinder. Met zijn verbeelding, verbazingwekkend vruchtbaar, doorbrak hij de geijkte patronen. Hij was begiftigd met een wonderbaarlijk vermogen om zich een gebouw in te beelden en het vervolgens tot realiteit te maken. Zo creeërde hij een volledig nieuwe typologie.

Voor sommigen is Gaudí’s werk moeilijk te begrijpen; zij kunnen geen begrip opbrengen voor zijn overvloedige stijl. Zijn torens zijn voor hen tekenen van dreigende ineenstorting, maar Gaudí zal altijd een gevarieerd publiek blijven aanspreken. Zijn scherpe oog voor detail is zeer Japans, zijn diepgaande religiositeit uiterst katholiek - maar de bouwkundige pracht van zijn witte zoldergewelven is Calvinistisch in zijn puurheid.

En Gaudí bouwt nog steeds - vanuit zijn graf. God was zijn werkelijke opdrachtgever, en volgens Gaudí had Hij geen haast. Honderden jaren had Hij gewacht op de voltooiing van de kathedralen van Chartres en Sevilla. In dat licht waren honderdvijftig jaar voor de Sagrada Familia niet veel.

Nu is verandering op til. De Sagrada Familia zou voltooid moeten zijn rond 2030, aangenomen dat de stroom donaties niet opdroogt.

Terwijl Gaudí’s architectuur een open boek is, is zijn persoon, als Barcelona’s eenzame ‘priester van de schoonheid’, altijd een stuk minder toegankelijk geweest. Hij blijft een raadsel, de laatste grote moderne kunstenaar die uit zicht van de biografen is gebleven.

Veel bestaande studies over Gaudí hebben vermeden hem in zijn culturele context te plaatsen en kwamen niet verder dan de eenzame figuur die voortschrijdt over het Catalaanse toneel; andere hebben zich slechts gericht op zijn complexe bouwkundige constructies. Maar veel belangrijke gebeurtenissen in Gaudí’s leven die toetsstenen of inspiratiebronnen zouden blijken voor de architect, zijn werk en zijn naaste omgeving, zijn over het hoofd gezien. Het verlies van het Spaanse rijk in 1898 bijvoorbeeld, en de Tragische Week van 1909 waarin kloosters en kerken in brand werden gestoken, hadden grote invloed op Gaudí, zijn vrienden en opdrachtgevers, en zorgden voor een complete verandering van hun manier van werken.

De politieke situatie in Catalonië was complex en potentieel explosief. De knellende band met Spanje (Castilië) zorgde voor grote spanningen. Ik heb daarom, waar mogelijk, Spaanse en Catalaanse schrijvers in hun eigen woorden laten spreken.

Voorafgaand aan de Burgeroorlog hebben sommige Spaanse intellectuelen en politici de gevaren onderkend, maar helaas hadden zij niet de kracht om het tij van de komende crisis te keren. Slechts weinig generaties zijn zo genadeloos zelf-analytisch geweest als die van Gaudí. Weinig hebben een dermate pijnlijk proces van zelf-ontdekking doorlopen. Veel van hun kritiek, destijds vlijmscherp, doet ook nu nog pijn. Deze sociale en politieke spanningen tussen hervorming en reactie vormen de onderliggende, verborgen structuren van Gaudí’s werk.

Een biografie die handelt over een dergelijke legende is vol van complicaties. Maar er zijn ook problemen buiten de methodiek. Alle persoonlijke en werkarchieven van Gaudí zijn in het begin van de Spaanse Burgeroorlog vernietigd. Op 20 juli 1936 werd ingebroken in de crypte van de Sagrada Familia en in de volgende twee dagen werden Gaudí’s schetsen, aantekeningen en modellen verbrand of vernield. In dezelfde maand werd Gaudí’s vriend Gil Parés, de pastoor van de Sagrada Familia, vermoord in de nabijgelegen steengroeve. Maar toch weten we bijna precies wat Gaudí gedurende de laatste vijftien jaar van zijn leven deed, van minuut tot minuut. Hij was een gewoontemens. Je kon de klok op hem gelijkzetten: de mis, het ochtendgebed, het angelus en de wandeling naar zijn avondlijke biecht. We weten wanneer hij zijn avondkrant kocht en bij welke kiosk hij dat deed. Wat er in zijn geest omging is echter voor altijd verdwenen, in de stilte van de biechtstoel.

Na jaren lang lobbyen nadert de Associació pro beatificació d’Antoni Gaudí -die zich inspant voor zijn heiligverklaring door middel van het verkopen van folders en devote kaarten- eindelijk haar doel. In de zomer van 1998 zette de aartsbisschop van Barcelona, Ricard María Carles, het proces in gang door Gaudí patroonheilige van zijn beroepsgroep te maken. Het Vaticaan moet dit nog goedkeuren. Hij was een kunstenaar-architect die (volgens de aartsbisschop) een mystiek oeuvre heeft voortgebracht dat slechts wordt geëvenaard door de verheven Cántico Espiritual van San Juan de la Cruz. Zoals Ruskin schreef over Fra Angelico, was hij veel meer dan een kunstenaar; hij was in feite ‘een bezielde heilige’.

 



Inleiding

 

 

 

De grootste voortbrengselen van de Spaanse geest zijn tot stand gekomen als een gevolg van de constante poging om individuele eigenschappen die wortelen in de traditie en laat in het seizoen tot rijping zijn gekomen tot leven te wekken en te vervolmaken. Deze Vruchten worden gewaardeerd om hun zeldzaamheid, want ze worden in andere landen niet meer aangetroffen en

Menéndez Pidal, Materiële en morele soberheid.

 

 

Vereerd en verguisd, doemt de schaduw van Antoni Gaudí boven de twintigste eeuw op zoals Goya’s tobbende gigant. Zoals de meeste legendes wordt de werkelijke Gaudí verborgen door vele lagen (en tientallen jaren) van verwaarlozing en gemakkelijke kritiek.

Gedurende meer dan veertig jaar werd de Catalaanse culturele identiteit verstikt door het Franco-regime en werd de betekenis van Gaudí’s werk aan het oog onttrokken. Enkelen zagen hem nog steeds als de ‘Dante van de Architectuur’; zij waren de fanatieke aanhangers van de onvoltooide Sagrada Familia, een uniek en verheven bouwwwerk dat representatief was geworden voor de ‘theologie van het Catalaanse volk’. Maar meestal werd hij afgedaan als een artistieke dinosaurus die was blijven steken in de Middeleeuwen.

In de jaren zestig ontstond echter nieuwe belangstelling. Op de trappen van de Sagrada Familia en langs de bontgekleurde kronkelende bank van Park Güell kwam de opstandige Catalaanse tegenbeweging in contact met massa's vrijgevochten Europese jongeren. In de jaren zeventig vormden Gaudí’s gebouwen het ideale decor voor films zoals Antonioni’s The Passenger, met in de hoofdrollen Jack Nicholson en Maria Schneider.

Wij tasten nog steeds in het duister over de persoon Gaudí. Er zijn geen Engelse biografieën. Alleen maar hagiografieën in het Castiliaans en Catalaans: het beste onderzoek is nog steeds veilig gericht op de architectonische aspecten. Men discussieert erover hoe complex zijn hyperbolische en kettingbogen zijn en men verwondert zich over zijn empirisme. Maar van de mens Gaudí hebben we niet meer dan een dozijn foto’s. Hij gaf geen inkijk in zijn privéleven.

Aan een verslaggever van dagblad La Razón uit Montevideo zei Gaudí in 1913:

 

De mens kan in twee groepen worden verdeeld: mensen van woorden en mensen van daden. De eersten praten, de laatsten doen. Ik behoor tot de tweede groep. Ik heb niet het vermogen me adequaat uit te drukken. Ik zou niet in staat zijn om iemand mijn artistieke concepten uit te leggen. Ik heb ze niet geconcretiseerd. Ik heb nog nooit over ze kunnen nadenken. Ik heb al mijn tijd in mijn werk gestoken.

 

Het zijn bedrieglijke woorden. Gaudí gebruikte met groot plezier originele vormen en kleurencombinaties. Maar zijn gebouwen hebben ook vaak duidelijk te herleiden betekenissen; net zoals het geval is bij romaanse fresco’s of gotische kathedralen. Gaudí’s autobiografie is geschreven in steen; in scherven van tegels, craquelé, verdraaid metaal, geverfd glas en gebruineerd goud; in cement en mortel. Om ons een beeld van de man te vormen moeten we beter kijken naar de gebouwen die hij maakte, die waar hij in woonde, de voorwerpen die hij vereerde en de bronnen van zijn verbeelding: wat hijzelf omschreef als ‘Het Grote Boek der Natuur’.

De waardering voor Gaudí is over het algemeen gebaseerd op onwetendheid. Het minachtende Engelse standpunt werd verwoord door Sir Nilolaus Pevsner, die hem niet opnam in zijn Pioneers of Modern Design. Evelyn Waugh kon niet eens de energie opbrengen om uit de taxi te stappen om Gaudí’s werk te bekijken. De Catalaanse schrijver Carles Soldevila gaf een mooie sneer in dit verband. In zijn essay ‘De kunst om Barcelona te laten zien’, geschreven kort na Gaudí’s dood, beschrijft Soldevila hoe hij met Gaudí-fans omgaat.

 

Stem niet in met hun oordeel, maar spreek ze ook niet openlijk tegen. Laat ze zelf maar afglijden langs de hellingen van het architectonisch expressionisme.

 

George Orwell was nog vuriger. In Homage to Catalonia schreef hij:

 

Ik ging de kathedraal (sic) bezichtigen, een moderne kathedraal, en een van de afschuwelijkste gebouwen ter wereld. Hij heeft torenspitsen met kantelen in de vorm van flessen Rijnwijn. Anders dan de meeste kerken in Barcelona is hij tijdens de revolutie niet beschadigd - hij werd gespaard wegens zijn ‘artistieke waarde’, zo zei men. Ik denk dat de anarchisten van slechte smaak getuigden door hem niet op te blazen toen ze de kans hadden...

 

Het ging Gaudí beter af in handen van Duitse en Amerikaanse critici. Walter Gropius bewonderde Gaudí’s werk: ‘Enkele van de muren van de Sagrada Familia zijn een wonder van technische perfectie.’ Louis Sullivan, leermeester van Frank Lloyd Wright, was zelfs nog enthousiaster: ‘Het hoogtepunt van creatieve architectuur in de laatste vijfentwintig jaar. Het is geest gesymboliseerd in steen!’

De artiest-architect Hermann Finsterlin kwam echter met de meest extreme reactie:

 

De Sagrada Familia is voor mij een van de wonder-bouwwerken in de wereld... Zoals de Taj Mahal, was de Sagrada Familia niet een huis van God, maar een huis van de Godin, of van zijn Godin, zijn hemelse en daardoor ongelukkige liefde. Want kathedralen zoals deze worden alleen gebouwd door een hart in monsterlijke wanhoop of door een hart in Dionysische extase, en alleen een superman kan komen tot zulk een creatieve wanhoop.

 

Gedurende zijn leven werd Gaudí al beschouwd als een zonderling. Zijn architectuur verouderde snel en zijn moeizame persoonlijkheid, doordrenkt van religiositeit, strookte niet met de tijdgeest. Meyer Schapiro ontwarde de paradox:

 

Hegel zei zeer onterecht dat in een tijd van vroomheid iemand niet religieus hoeft te zijn om een oprecht religieus kunstwerk te scheppen, terwijl vandaag de dag de meest vrome kunstenaar niet in staat is om zoiets voort te brengen.

 

Gaudí was een symbool van wat Mario Praz omschreef als het ‘ongetemde Spanje’. Hij stonk naar wierook en de erfzonde.

In Barcelona, zijn eigen terrein, was Gaudí ook uit de mode geraakt. De jonge Picasso waarschuwde voor hem, en de criticus Eugeni d’Ors wilde korte metten met hem maken. Ten tijde van de dictatuur van Primo de Rivera in 1923 was de stijl van Gaudí oud nieuws. Een koeler Mediterraan classicisme dat voor velen de ware Catalaanse geest belichaamde had Gaudí’s ‘hete’ temperament vervangen.

Paradoxaal genoeg werd Gaudí’s werkelijke ondergang aangetoond door de lof waarmee zijn werk werd overladen door Salvador Dalí in het decembernummer 1933 van het Surrealistische magazine Minotaure. In ‘De la beauté terrifiante et comestible de árchitecture modern style’ ontmantelde Dalí zijn oeuvre, hakte het in mootjes en gooide het in de smeltkroes. In een enkel artikel slaagde Dalí erin om Gaudí’s architectuur een generatie lang als ‘tapas-kunst’ te brandmerken.

De reputatie van Gaudí heeft verder nog te lijden gehad van andere lasteraars: de Baskische filosoof Miguel de Unamuno omschreef zijn architectuur als ‘dronkemanskunst’; Oliver Sacks gebruikte Gaudí’s gebouwen bij de diagnose van het Tourette-syndroom; en Pevsner plaatste Gaudí, in The Anti-Rationalists, op één lijn met architectonische dwazen zoals de Franse postbode Ferdinand Cheval, die op weg naar huis zijn postzak vulde om gedurende dertig jaar zijn met schelpen ingelegde Palais Ideal te bouwen. Deze marginalisering had alles te maken met mode en smaak. Wat de lastertongen meer dan wat ook tegenstond was de grillige vulgariteit van zijn gebouwen, door T.G. Jackson in 1904 afgedaan als zijn ‘bewuste streven naar nieuwigheid en excentriciteit, wat het laagste van alle motieven in de kunst is’. Ze zagen hem als het schoolvoorbeeld van een architect die ‘was verblind door de bekoring van het pittoreske, tot op het absurde af’.

Gaudí was een ‘monster, een van die alles overstelpende personen zoals Fransesco Borromini’, een neo-barokkunstenaar op jacht naar vervlogen dromen. Zijn fantastische architectuur, zo betoogden velen, kwam slechts neer op architectonische ketterij, een vals spoor.

In de loop van de twintigste eeuw is Gaudí geïsoleerd geraakt, maar dat geldt ook voor andere Spaanse genieën. Ortega y Gasset veronderstelde dat dit het lot was van het Spaanse karakter:

 

Eens in de zoveel tijd komt er een genie tevoorschijn, maar zijn werk, onverwacht en geïsoleerd als het is, kan het middelmatige peil van de nationale productie niet verheffen. Tussen hem, een enkel individu, en de massa is geen bemiddeling mogelijk, en derhalve ook geen communicatie. En dit ondanks het feit dat de zeldzame Spaanse genieën altijd half aan het volk hebben toebehoord en hun werk nooit vrij is geweest van een vulgaire, volkse inslag.

 

De meeste aanhangers en critici hebben hun aandacht al te gemakkelijk gericht op Gaudí als geïsoleerd genie: een miskend, lichtelijk gestoord, excentriek man, de laatste der Romantici.

Te veel simplificatie heeft echter geleid tot een eenzijdig beeld. In de Catalaanse folklore is Gaudí teruggebracht tot een duidelijk herkenbaar type - de ascetische kluizenaar van de architectuur. Architectuur was blijkbaar zijn kloosterorde. De meest gangbare legende wil dat Gaudí de laatste twintig jaar van zijn leven woonde en werkte in de onderaardse gewelven van de Sagrada Familia - terwijl hij daar in werkelijkheid alleen de laatste zes maanden sliep.

Door de legende is de gedachtenis van Gaudí buiten Catalonië goed in stand gebleven, maar in eigen land wordt hij zowel geprezen als verguisd. Er is geen middenweg. Hij wordt gezien als een valse profeet - maar toch is een groep zeer actieve lieden bezig met een krachtige lobby bij het Vaticaan om hem heilig te laten verklaren. Net als Sint Jozef wordt Gaudí voorgesteld als symbool voor de werkende man, Ruskiniaans in zijn geloof in de creativiteit van mensenhanden.

Naaste medewerkers en tijdgenoten hebben Gaudí’s karakter beschreven als een vat vol tegenstellingen: nobel en toch middelmatig; een dandy en een zwerver; wijs en toch kinds, grappig en toch saai. Al deze observaties zijn afkomstig van lieden die Gaudí kenden, of dachten dat ze hem kenden; en ze wijzen allemaal in een andere richting. Hoe het ook zij, zijn architectonische triomfen en religiositeit veroorzaakten hartstochtelijke reacties.

Ortega y Gasset dacht dat hij dit fenomeen goed kon verklaren:

 

Trots is een anti-sociale kracht... een groot volk kan er niet mee gemaakt worden en het leidt onvermijdelijk tot degeneratie van de menselijke soort, hetgeen is gebeurd met het Spaanse ras.

 

Gaudí behoorde tot een uitzonderlijk getalenteerde generatie schrijvers, dichters, kunstenaars en architecten, stuk voor stuk een uitzondering op de regel van Ortega. Hij stond niet alleen. Hij maakte deel uit van een levendige groep architecten, opdrachtgevers, politici en kerkprelaten, onder wie de meest vernieuwende geesten van zijn tijd.

 

Algemeen wordt aangenomen dat Gaudí slechts negen gebouwen in Barcelona en buitenwijken voltooide -of half voltooide- en drie elders in Spanje. Zoals zo veel architecten van rond de eeuwwende wier stijl uit de gratie viel, werd Gaudí slachtoffer van de stadsontwikkelaars. Gedurende zijn werkzame leven was Gaudí (en zijn studio) verantwoordelijk voor vijfenzeventig opdrachten. Hoewel sommigen daarvan nooit verder kwamen dan het tekenbord, was Gaudí veel vruchtbaarder dan altijd werd gedacht. Tot zijn werk behoorden plannen voor een Fransiscaans missiehuis in Tangiers, een luxe hotel in Manhattan, een aantal paviljoens voor beurzen en tentoonstellingen, het interieur van een van de eerste bioscopen, prive-kapellen, een bloemenkiosk, een stijlvol café-interieur, een apotheek, vele religieuze opdrachten en een aantal voorheen onbekende privé-woningen.

Iedere discussie over Gaudí’s bijdrage aan de architectuurgeschiedenis leidt bij voorbaat tot onenigheid. Zijn werk valt keurig in te delen in drie perioden: vroeg eclectisme, volwassenheid en decadentie. Sommige historici zien hem als de mislukkeling van de Europese Art Nouveau beweging, anderen als leider van de Catalaanse modernistas. Wat ongebruikelijk is, en dat is voor een niet-Spaans publiek bijna niet te begrijpen, is hoe diepgaand Gaudí’s werk gepolitiseerd is.

Iemands standpunt over Catalaanse onafhankelijkheid komt grofweg overeen met zijn standpunt over Gaudí. Dit strekt zich ook uit tot Gaudí’s relatie met Castilië. De waardering van Gaudí is in Spanje een verwarrende maar effectieve sociopolitieke barometer geworden.

De erkende expert in het werk van Gaudí professor Bassegoda bekijkt het in een ruimer verband - Gaudí als een volwaardig lid van de internationale gemeenschap van architecten, met een sterk regionale gerichtheid. Maar hij waarschuwt tegen kleurrijke discussies over Gaudí als vrijmetselaar, als een geobsedeerde knoeier met het occulte, een ultra-rechtse katholiek en fascist, of als een misantroop. Een boek, afkomstig van het Gaudí Research Project van de Delftse Universiteit, begint zelfs botweg met: ‘Was Gaudí een fantast? Was hij een religieus fanaticus? Was Gaudí een rationalist? Een pedofiel?’ Toen ik hem interviewde keek Bassegoda me ondeugend aan. ‘Ik denk erover een biografische studie over Gaudí te publiceren: Gaudí de stierenvechter. Gezien het waarheidsgehalte van veel van de goedkope Gaudí-biografieën kan ik dat rustig doen.’

Gaudí’s uiterlijke verschijning is eenvoudig te beschrijven; van de dandy in zijn jeugd tot de verwaarloosde sloddervos in zijn latere jaren. Maar wat hij gezegd heeft is moeilijker te achterhalen. Hij schreef niet veel, en de nagelaten correspondentie is inmiddels vernietigd. Ondanks zijn zelfverklaarde zwijgzaamheid herinneren vele vrienden en medewerkers hem als een spraakzaam man. Veel van Gaudí’s bekendste uitspraken hebben echter niet de toon van authentieke conversatie, maar zijn bewerkt tot raadselachtige, prikkelende aforismen ten dienste van het nageslacht.

Om de echte Antoni Gaudí te vinden moeten we zorgen dat zijn belangrijkste karaktertrekken tevoorschijn komen vanuit de schaduwen van de legende. Voor Catalanen is de bron van Gaudí’s genie eenvoudig te achterhalen - een onwrikbare loyaliteit aan zijn oorsprong. Zijn vermogen om vast te houden aan dit leidmotief is hem gedurende zijn hele leven tot steun geweest.

 

 

Het is een feit dat in Catalonië verbeelding en betekenis altijd zijn ontsprongen aan het ‘betekenisvolle detail’. De natuur, en in het bijzonder de Catalaanse natuur, openbaart haar mysteries langzaam. Met een bijna Proustiaanse intensiteit ontstaan verbanden als gevolg van concentratie op een bepaald object: een verweerde rots met gaten als een honingraat, of een stokoude olijboom.

Gaudí’s geboortegrond, de Baix Camp -het laaggelegen land rond Reus en Tarragona, op een uur afstand van Barcelona- ligt in een gecultiveerde vlakte tussen een bergketen en de Middellandse Zee. Het landschap wordt slechts af en toe onderbroken door een masía -de typische Catalaanse boerderij- gelegen tussen de dorpen, die niet meer zijn dan groepjes huizen gemarkeerd door hun trotse honingkleurige kerktorens. Om de paar kilometer loopt in het landschap een streep van de bergen tot aan de zee: snelstromende beekjes die hun weg zoeken door de velden met maïs, olijfbomen en amandelen.

Als zevenjarig jongetje speelde ik vaak in de opgedroogde bedding van de Riera de Maspujols. Overdag zochten mijn broers en ik naar hagedissen en sloegen op de vlucht voor schorpioenen. En ’s nachts, onder de spoorwegbrug van de lijn Barcelona-Valencia, vingen we vleermuizen in netten en drenkten ze in chloroform voor een van ’s werelds beroemdste vleermuizen-experts. Toen wist ik nog niet dat drie kilometer verder, bijna een eeuw eerder, de zeven jaar oude Gaudí rondslenterde door diezelfde rivierbedding, die hij later liefdevol beschreef als ‘de mooiste plek op aarde’. Zonder het te weten had ik oog gekregen voor de schoonheid van de Baix Camp.


 

Naar de MKW-beginpagina