Interview met Miquel de Palol

Door Frans Oosterholt


Dat Miquel de Palol (Barcelona, 1953) in het Catalaans schrijft, ligt niet zonder meer voor de hand. Tot zijn zeventiende woonde hij buiten Catalonië, in Valladolid, waar alleen in zijn familiekring Catalaans werd gesproken. Bekende Catalaanse schrijvers als Manuel Vázquez Montalbán en Eduardo Mendoza publiceren in het Spaans. Gegeven het feit dat de potentiële afzet van literatuur in het Catalaans oneindig veel kleiner is, zou men kunnen verwachten dat een schrijver die beide talen perfect beheerst, in het Spaans publiceert. Tweetaligheid is evenwel een relatief fenomeen. In de praktijk geschiedt de keuze voor het gebruik van de ene of de andere taal niet willekeurig, maar wordt bepaald door de situatie en de gesprekspartner. In Catalonië treft men, wat dat aangaat, bijna alle denkbare combinaties aan. Het komt voor dat iemand Spaans spreekt met zijn vrouw, en Catalaans met zijn kinderen; Catalaans met de bakker en Spaans met de groenteboer; Spaans in de kroeg en Catalaans op het werk, etc. Zodoende vormt zich rond elke taal een cluster van affiniteiten, gevoelsmatige verbindingen tussen een bepaalde taal en verschillende aspecten van de werkelijkheid. Miquel de Palol springt iedere dag vele malen moeiteloos over van het Catalaans naar het Spaans en omgekeerd, maar als hij achter de schrijftafel zit, voelt hij zich het meest thuis in het Catalaans, de taal waarin zijn overgrootvader Pere de Palol romantische gedichten schreef, waarin zijn grootvader Miquel de Palol symbolistische poëzie, toneelstukken, verhalen voor kinderen en subversieve politieke geschriften publiceerde, de taal waarin hijzelf in 1973 op jonge leeftijd debuteerde met de gedichtenbundel Delta. Kleeft er aan de keuze van het Catalaans als schrijftaal ook een ideologisch aspect? Is Miquel de Palol aanhanger van het Catalaanse nationalisme? De schrijver heeft zichbaar moeite een ondubbelzinnig standpunt in deze kwestie te formuleren. Vanuit principieel oogpunt is hij van geen enkele vorm van nationalisme een warm voorstander. Tegelijkertijd is hij ervan doordrongen dat de Catalaanse cultuur zwaar te lijden heeft gehad onder het Spaanse nationalisme, en dat op dit moment een groot aantal culturen ernstig wordt bedreigd door het culturele imperialisme van de VS. Het liefst ziet hij dat kleine culturen zoals de Catalaanse een eigen gezicht vertonen, zonder te vervallen in folklore. Zonder enige twijfel is Miquel de Palol erin geslaagd met De Tuin der Zeven Schemeringen aan dit verlangen een concrete vorm te geven. In deze roman, waarin voor Barcelona een hoofdrol is weggelegd, worden alle registers van het Catalaans opengetrokken om een geschiedenis te vertellen waarin op originele wijze een groot aantal universele thema's worden aangesneden.

Vanwege de opening van 'Contrapunt', een tentoonstelling in een chique galerie, waarin een dozijn schilderijen een dialoog aangaan met fragmenten uit zijn werk, heeft Miquel de Palol zijn vakantieverblijf aan het strand van Girona voor een paar dagen ingeruild voor zijn flat in Barcelona. De kinderen zijn achtergebleven, toevalligerwijs onder de hoede van een Nederlandse au pair. We spreken af om half drie 's middags, in het restaurant van een boekhandel, een toepasselijke locatie voor een interview met een schrijver die de gastronomie de hoogste aller kunsten acht. De maaltijd en het gesprek worden bijgewoond door een bevriende collega uit Oviedo en de vrouw van de schrijver, die enige van zijn boeken in het Spaans heeft vertaald. Meteen na het toetje begint De Palol onrustig op zijn horloge te kijken, en vraagt of ik het een probleem vind om het gesprek voort te zetten na de finish-reportage van de Tour de France. Even later scheuren we met een noodgang door Barcelona in de richting van het hooggelegen huis van de familie de Palol. Terwijl in een scherpe bocht zijn vrouw over me heentuimelt, verklaart de schrijver een grote fan te zijn van formule 1 races, al geeft hij wat de beoefening betreft de voorkeur aan zwemmen. Bij aankomst blijkt dat we ruim op tijd zijn, aangezien de wielrenners het die dag kalmpjes aan doen. Languit op de bank gelegen, recenseert de schrijver samen met zijn vrouw de kussende finish-meisjes: `Die vind ik maar niks, en jij?' `Die blonde heeft er wel zin in.'

De vrouwen in 'De Tuin...' zijn, hoe zal ik het zeggen... fabelachtig. Ik bedoel, loop je vaak dat soort vrouwen tegen het lijf?

In mijn dromen wel. Een kritiek die regelmatig door vrouwen wordt geuit -waar ik het overigens niet mee eens ben-, luidt dat de beschrijvingen van de vrouwen in De Tuin... van een zeker machismo blijk geven, en dan niet zomaar van de kant van de verteller, maar, zonder omwegen, van die van de schrijver in eigen persoon. Van de vrouwen zou bovenal hun uiterlijk worden beschreven, vanuit een onverbloemd seksueel perspectief, en over de mannen zou daarentegen alleen maar worden opgemerkt dat ze geschikt zijn, of stijl hebben, of iets dergelijks, zonder enige verwijzing naar hun sensualiteit. Kijk, de verteller in De Tuin... is een jongeman met een specifieke, nog maar net tot ontluiking gekomen seksuele belangstelling. De seksuele preoccupaties van de verteller vormen een onderdeel van de roman. In dat licht, geloof ik dat de beschrijvingen volkomen coherent zijn. Voor het overige, denk ik dat de vrouwen er beter vanaf komen dan de mannen. Tijdens de bijeenkomsten ontpoppen de mannen zich als de verdedigers van de gevestigde normen en waarden en de politieke status quo, terwijl de vrouwen veel kritischer zijn. Zij dragen de alternatieve gezichtspunten aan en leveren de sceptische commentaren.

Je kunt De Tuin... lezen als het rechtstreekse verslag van een initiatie. Er is daarbij sprake van een fictieve gelijktijdigheid van vertellen en beleven.

Inderdaad. Ik maak daarop een toespeling in het voorwoord, waarin ik de academici in mijn literaire vrienden- en kennissenkring op de hak neem. Het gaat hier om het grote probleem van de roman in de eerste persoon: wat gaat er vooraf aan het moment waarop er wordt verteld? Wanneer schrijft hij de gebeurtenissen op? Als ze plaatsvinden? Op de zelfde dag? Aan het eind, als hij de ontknoping al kent? De fictie ligt in het voorafgaande. De verteller wordt voortdurend bij de neus genomen. Het einde is de spil waar de hele roman om draait, het punt waarop hij weet hoe de zaak in elkaar zit, en alleen nog maar verder kan als hij precies dat doet wat ze tot dan toe met hem hebben gedaan: de feiten opnieuw rangschikken, oprekken en verdichten, verdraaien etc. Het plot van De Tuin... is een valstrik, een slang die zichzelf in de staart bijt, en voor de lezer een soort zelfbedieningszaak: Wie is Omega? Wat is het juweel? Wie is de zoon van Lluïsa Cros, de erfgenaam van de Bank van Mir?

Je wordt gefascineerd door de macht.

Absoluut. Een ondernemer vroeg me een keer waar ik het toch allemaal vandaan haalde. Volgens hem functioneert het op dat niveau daadwerkelijk op die manier. Ik bedoel, politici zijn werknemers. Zij hebben de macht niet in handen. De president van de VS staat op nummer 345 van de lijst van de machtigsten van de wereld, niet op nummer 1 of 2, bij lange na niet. Toen Kennedy zich verkiesbaar wou stellen voor het presidentschap, organiseerde zijn vader een geheime bespreking gedurende een vlucht van, laten we zeggen, Buenos Aires naar Parijs. In dat vliegtuig ondervroegen vijf mannen van zeventig zijn zoon om uit te maken of die jongen een geschikte presidentskandidaat was, en ze besloten het erop te wagen. Dat was zo ongeveer het idee dat ik had bij het schrijven van De Tuin..., om de mannen bij elkaar te brengen die de werkelijke macht vertegenwoordigen. En hier stuitte ik op het eeuwenoude probleem dat inherent is aan theater en literaire fictie: hoe kan een simpele komediant op een geloofwaardige manier een Koning tot leven brengen. Denk maar aan Shakespeare. Hoe kon ik over de machtigen der aarde vertellen, zonder mezelf daarbij belachelijk te maken. De truc was om ze met pensioen te sturen, op het moment dat er een grote crisis uitbreekt, en ze niet direct te laten vertellen over hoe in de dagelijkse praktijk de macht functioneert, maar zijdelings, via anekdotes, herinneringen uit hun jeugd etc. En eigenlijk zijn het vooral de jongeren die fantaseren over de macht, die uit het mozaïek van feitjes het onderliggende mechanisme trachten af te leiden.

Alle verhalen blijken uiteindelijk als Russische houten poppetjes of Chinese kistjes in elkaar te passen.

Dat procédé spreekt me enorm aan. Het creëert de mogelijkheid te spelen met de verwachtingen van de lezer, de spanning op te voeren door hem in het ongewisse te laten, hem te frustreren en te belonen door iets te laten liggen om het pas veel later weer op te pikken, op een moment dat hij het niet meer verwacht. De structuur van steeds opnieuw ingebedde verhalen maakt het ook mogelijk verschillende invalshoeken te introduceren, en te spelen met literaire genres en tradities. Er zitten in De Tuin... verwijzingen naar de traditie van de Arthurroman, de klassieke mythologie, de astronomie, de Bijbel. Het is tegelijkertijd een historische en een fantastische roman; een erotische, psychologische, realistische, romantische, symbolistische, epische thriller.

En ook science-fiction.

Science-fiction is een van de edelste genres die je kunt beoefenen, met een geweldige toekomst, en is in mijn ogen in conceptueel opzicht zeker niet inferieur aan de officiële literaire canon. Men pleegt het begrip 'science' veel te eng te interpreteren. Kafka schreef sociology-fiction, en zo bestaat er ook history-fiction, psychology-fiction enzovoort. Orwell is science-fiction, Musil... Science-fiction is een rationele actualisering van de fantastische literatuur. De angst die door de fantastische literatuur wordt opgewekt kan worden bestreden door de gebeurtenissen te rationaliseren. Met science-fiction lukt dat niet, omdat er een logische structuur aan ten grondslag ligt.

Ondanks het grote aantal vertellers is 'De Tuin...' qua stijl opvallend homogeen.

In het begin heb ik met de gedachte gespeeld om iedere verteller in zijn eigen stijl op te voeren, maar dat zou veel te ver hebben gevoerd. Ik heb ervoor gekozen om alle vertellers samen te laten komen in één verteller, wiens identiteit uiteindelijk een van de hoofdbestanddelen van de intrige is geworden. Gezien de enorm complexe structuur van de roman, heb ik ernaar gestreefd de stijl zo min mogelijk te laten opvallen, wat nog niet zo gemakkelijk was, aangezien ik van nature geneigd ben tot barokke stilering. Ik denk overigens dat de stijl, hoewel belangrijk, niet de hoofdrolspeler van een roman moet zijn. Als ik een gedicht schrijf weet ik vantevoren dat ik daarmee nou niet bepaald een miljoenenpubliek zal bereiken, maar als romanschrijver hoop ik te worden gelezen.

Na afloop van het interview informeert De Palol bij zijn vrouw of er nog tijd over is voor een douche. `Als je snel bent,' antwoordt ze, en even later, als haar man de kamer uit is: `Moeten jullie opletten wat er nu gaat gebeuren. Eerst gaat hij een tijdje lopen lummelen, en vervolgens begint hij ons op te jutten dat we op moeten schieten. Kan niet missen.' Inderdaad stormt een half uur later een half aangeklede De Palol in paniek de kamer binnen, waar de rest keurig op een rijtje op de bank zit te wachten, en begint ons tot haastige spoed aan te manen. `Hou maar op met die komedie,' zegt zijn vrouw, `ik heb ze allang verteld wat voor beest je bent.'


Naar de MKW-beginpagina